churchbutton.jpg (8273 bytes)

UIT DE LEVENSBRON

            WEKELIJKSE

            PREDICATIËN

Redactie:
Prof. J. Hovius, Apeldoorn en Ds. S. v.d. Molen, Aalsmeer
Medewerking verlenen vele Chr. Geref. Predikanten

22e JAARGANG
-   1952  -

no. 48   28 december 1952


Davids heerlijke wetenschap in dagen van nood en bestrijding.

Nieuwjaarspredikatie door Ds. L. KLEISEN, legerpredikant.

 

Ps. 121 : 1, 2
Lezen : Samuel 21
Ps.   62: 1, 4, 5, 8
Ps.   56 : 4, 5
Ps.   29 : 5, 6

 

Dit weet ik, dat God met mij is.

 

Nieuwjaar 1953.

Weer ligt de jaarwisseling achter ons.

Weer staan we voor een onbekende toekomst.

Alsof er geen oudejaarsavond geweest is gaat de tijdstroom door. Weer blikken we vooruit, want een mens kan het nu eenmaal niet laten om zich met de toekomst bezig te houden. De ene mens is daar wel meer toe geneigd dan de ander, en de jongeren bezien de toekomst weer anders dan de ouderen, maar tenslotte laat de vraag : wat zal de toekomst brengen, niemand los. Wij leven en werken nu eenmaal met het oog op de toekomst, en vooral bij het begin van een nieuwe tijdkring, klemt de vraag : wat zal de toekomst brengen ?

Is misschien daarom voor velen het leven zo zwaar en rusteloos, omdat men met angst en zorg in het hart op de komende jaren ziet en in de grote leegte van het heden, geen houvast heeft aan de Godsregering ?

Vele mensen toch worden zo in beslag genomen door de dagelijkse zorgen, dat ze geen tijd en geen lust meer hebben om rustig na te denken over de leidingen Gods in het leven der mensen.

Immers, de mens zonder God heeft in het heden geen houvast en voor de toekomst geen hoop. Hij komt met zijn schoonste verwachtingen telkens teleurgesteld uit. Er is een jagen naar een betere wereld en geen vragen naar God. Er is geen buigen voor God en geen lust om te leven naar Gods wet.

Daarom is alleen die mens gelukkig, die in de chaotische verwarring van vandaag, het oog naar boven richt. Immers in de hemel woont God, Die alle dingen bestuurt en alle dingen regeert.

Hij doet ons deze dag beleven, en Hij roept ons toe : ,.Tot de wet en tot de getuigenis ; indien zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben.”

Het leven zonder God heeft geen toekomst. Want wie zonder God leeft zal ook zonder God moeten sterven en zonder God sterven wil zeggen : voor altijd van God verlaten zijn.

Ook voor een kind des Heeren is de naaste toekomst verborgen, ook een christen weet niet, wat de dag van morgen zal brengen, maar al is dan de naaste toekomst verborgen, de laatste toekomst is ons geopenbaard.

En voor een kind des Heeren staat geschreven, dat de haren van zijn hoofd zijn geteld.

Reeds op deze dag zullen we moeten belijden :

“Want ik gevoel de grootheid van mijn kwaad.
Mijn zonde zie ik mij steeds voor ogen zweven.”

En juist die wetenschap maakt ons klein voor God.

Die kleinheid en diepe afhankelijkheid neemt het vertrouwen in Gods leidingen niet weg.

Neen, want ook nu mogen we lezen : “Roep mij aan in de dag der benauwdheid : Ik zal u er uit helpen, en gij zult mij eren.”

Gelukkig de mens, die in diepe afhankelijkheid dit jaar tegengaat.

In eigen kracht kunnen we niets, wij zijn zondig en machteloos, en we hebben hier geen blijvende stad. En toch, wie bij al wat wisselt en wankelt het oog mag vestigen op Hem, Die altijd Dezelfde blijft, hij mag ervaren :

“De Heer zal in dit moeilijk leven,
Zijn volk en erfdeel nooit begeven.”

Het aardse leven is een voortdurende strijd, en de mogelijkheid bestaat, dat we het tijdelijke met het eeuwige moeten verwisselen, maar God is de Getrouwe, de Onveranderlijke.

Dat heeft ook David in zijn leven ervaren.

Duidelijk blijkt dit uit de zes en vijftigste Psalm.

De Filistijnen hadden hem gegrepen te Gath.

David komt mede door eigen schuld in doodsnood.

En toch, al grijnst de dood hem aan, al trachten zijn vijanden hem te vernietigen, en al zoekt de mens hem op te slokken, ja al roept hij hem toe : gij hebt geen heil bij God. David mag in zijn strijd en zorg zo echt vertrouwelijk zeggen : “Gij hebt mijn omzwervingen geteld, leg mijn tranen in Uwe fles, zijn ze niet in uw register ?

In zijn vrees voor koning Saul heeft David veiligheid gezocht in het land van de erfvijanden van Israël. Hij verwisselt de ene vijand met de ander.

Daar in de gevangenis bij Achis, toen hij geen uitweg meer zag, was voor David de weg naar boven nog open. David roept uit de diepte : “Wees mij genadig, o God, want de mens zoekt mij op te slokken ; de ganse dag dringt mij de bestrijder. Mijne verspieders zoeken mij de ganse dag op te slokken, want ik heb vele bestrijders, o Allerhoogste. Ten dage, als ik zal vrezen, zal ik op U vertrouwen.”

Ja David mag zelfs in zijn angst en nood zeggen : “Dit weet ik, dat God met mij is.”

God met David.

God hield David vast.

Nu kunnen de vijanden niets ten kwade.

De wetenschap, dat God met hem is, doet David zelfs met de dood voor ogen nog zingen.

Laat ons dan ons tekstwoord bezien in het licht van het heden en in het licht van de toekomst en we vestigen uwe aandacht op :

DAVIDS HEERLIJKE WETENSCHAP IN DAGEN VAN NOOD EN BESTRIJDING.

Dat God met hem was, was voor David :

een Onmisbare wetenschap;
een Onfeilbare wetenschap;
een Verkrijgbare wetenschap ;
een Vruchtbare wetenschap.

 

Een  Onmisbare wetenschap.

David was de man naar Gods hart en toch heeft de tot koning gezalfde herdersknaap heel zijn leven een zware strijd gestreden. In het leven van David zijn geweldige tegenstellingen, kruis en kroon, verachting en eer, spot en hulde wisselen elkaar af.

De diepste vernederingen en de glansrijkste verhogingen zijn zijn deel geweest. Somstijds moet hij klagen, ik zal nog een der dagen in de handen van Saul vallen en omkomen en even later kan hij zingen, de snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen, een schone erfenis is mij geworden.

Zijn leven wordt belaagd door leugensprekers, die het op zijn ondergang gemunt hebben, en eindelijk weet David op een moment geen andere uitweg dan deze, hij vlucht voor Saul naar de erfvijanden van Israël, de Filistijnen.

Ieder mens heeft van zijn geboorte af een strijd te strijden. Het leven van ieder mens is een worsteling tegen ziekten en kwalen, afgunst, bedrog en smaad. De meest vertrouwde vriend verandert soms in een bitteren vijand.

Bij alle dagelijkse beslommeringen en moeilijkheden had David nog een bijzondere strijd te strijden.

God heeft David laten zalven tot koning over Israël.

En daarom zoekt Saul David te doden. En God laat het toe, dat Saul David zoekt en belaagt, ja, David moet vluchten van woestijn tot woestijn, van spelonk tot spelonk.

Zijne tranen zijn hem tot spijze dag en nacht.

Maar in zijn strijd en in zijn lijden weet David, dat hij niet alleen is. God is met hem. En dat is David een groot wonder.

Wij mensen moeten toch dagelijks bedenken, dat we vrij- en moedwillig van God afgevallen zijn, dat we door vijandschap jegens onze Schepper de tijdelijke en eeuwige dood hebben verdiend. Wie dit bedenkt, wordt klein voor God. En hij ziet niet in de eerste plaats op zijn zorgen, maar op het grote wonder, dat God hem nog geeft, tijdelijke en geestelijke zegeningen.

Meen niet, dat David in zichzelf zo goed is, dat hij het verdiend heeft, dat God met hem is. Geen sprake van.

Toen David door de vervolgingen van Saul zich niet veilig wist in Israël, vluchtte hij naar koning Achis. Maar ook daar was geen rust en veiligheid, want de knechten van Achis grepen hem, en zeiden : Is deze niet David, de koning des lands ? Zong men niet van deze in de rijen zeggende : Saul heeft zijne duizenden verslagen, maar David zijne tienduizenden ?

Terecht kon hij nu zeggen : zou er wetenschap zijn, bij de Allerhoogste ?

Vergeten we het niet, dat David in zijn lijden is een type van de Heere Jezus Christus. God heeft Christus tot Koning gezalfd over Sion en welke bange lijdensweg heeft Christus moeten gaan.

Hoe heeft David profetisch in zijn lijden van Christus gezegd : Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijne verlossing, van de woorden mijns brullens ? Mijn God ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet, en des nachts en ik heb gene stilte. Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen en veracht van het volk. Allen, die mij zien, bespotten mij, zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, zeggende :

“Hij heeft het op de Heere gewenteld, dat Hij hem nu uithelpe, dat Hij hem redde, dewijl Hij lust aan hem heeft.”

Maar Christus heeft het kruis verdragen, en schande veracht, omdat Hij wist, dat hij voor Zijn volk moest betalen.

David kende de Heere Jezus Christus als zijn Zaligmaker.

Hij mag in zijn hulpeloosheid met al zijn zonde en schuld de toevlucht nemen tot Hem, Die in de nooit begonnen eeuwigheid sprak : “Zie ik kom, om Uw wil te doen.”

God is voor David niet alleen de Hoge en Verheve, maar ook de Getrouwe.

David heeft het niet gemakkelijk, maar bij alle nood en in alle strijd weet hij toch, dat God met hem is.

In zijn latere leven heeft hij andere dagen gekend. Toen hij vluchtte voor Absalon wist hij, dat hij om zijn zonde moest lijden. Maar nu is hij dicht bij God, en al moet hij ondervinden, dat het uitnemendste op aarde moeite en verdriet is, toch leeft hij in de gunst van God.

Onmisbaar is voor hem de nabijheid des Heeren. En wanneer wij heden in de toekomst zien, moeten we ons afvragen : is God met mij o/ is God tegen mij ?

We leven in een tijd van onzekerheid, maar ook nu regeert God. Ook nu kan de strijdende kerk op aarde zingen :

Geen ding geschiedt er ooit gewisser,
Dan 't hoog bevel van 's Heeren mond,
Zijn Godd'lijk almacht spreekt, en het is er,
Zijn wil gebiedt, en 't wordt terstond.
Schoon de heid'nen samen,
List op list beramen,
God verbreekt hun raad.
Schoon de mogendheden
Snood' ontwerpen smeden,
Hij belacht haar haat.

 

Groot is het onderscheid tussen de mens, die God wel en de mens, die God niet dient.

Onmisbaar is voor elk mens, groot of klein, rijk of arm de wetenschap, dat God met hem is.

We kunnen ons aardse leven van twee kanten bezien, en dan tot tweeërlei slotsom komen.

Van de ene kant bezien, zeggen we, wat een ellende biedt dit aardse leven. Ziekte, dood, haat, vijandschap, geldelijke zorgen en allerlei andere moeilijkheden zijn er op deze wereld. In deze aardse strijd klaagde Job : “de dag verga, waarin ik geboren ben, en de nacht, waarin men zeide : een knechtje is ontvangen.”

Vele mensen zitten dan ook bij bijzondere moeilijkheden in wanhoop ter neer. In doffe vertwijfeling of starre onverschilligheid gaat men zijn weg. En zelfs een kind des Heeren kan in de put van vertwijfeling wegzinken.

De godvruchtige zanger Asaf zegt : “Maar mij aangaande mijne voeten waren bijna uitgeweken, mijne treden waren bijkans uitgeschoten.” En in diezelfde psalm klaagt hij : ,.Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijne handen in onschuld gewassen, dewijl ik de ganse dag geplaagd ben, en mijn bestraffing is er alle morgens.”

Ja, het aardse leven is vol onrust, vele tranen worden geschreid. En het baat ons niet, wanneer wij ons van de ene verstrooiing in de andere werpen. We moeten ons leven bezien in het licht van de eeuwigheid.

Van de andere kant bekeken moeten we zeggen, dat we vanwege onze vijandschap tegen God niet anders dan tijdelijke en eeuwige ellende verdiend hebben.

De positie, die gij nog bezit, het brood, dat gij eet, het vee op de stal, uw kleding en uw woning, ge hebt het alles, niet omdat ge het hebt verdiend, maar omdat God het U schenkt. Bij alle teleurstellingen kan David zeggen : “Dit weet ik, dat God met mij is.” Hoe groot is dat wonder. David heeft dit niet verdiend. Het is alles genade.

David wist zich in de gevangenis met een donkere toekomst toch in Gods weg. O, zeker, in een ogenblik van zwakheid heeft hij zijn toevlucht genomen tot Achis, maar toch weet hij, dat Samuël de heilige zalfolie over zijn hoofd heeft uitgegoten.

De gevangene van Achis is de gezalfde des Heeren.

Nog was Saul koning, nog zochten zijn vijanden hem te vernietigen, toch was deze lijdensweg tegelijkertijd voor David een leerschool. Hij heeft Gods tijd af te wachten.

En in dat wachten kan David alleen staande blijven, wanneer hij weet, dat God met hem is.

Van David is geen verwachting.

Hij kan niet in eigen kracht de hem opgelegde taak volbrengen. Hij is in zichzelf onbekwaam tot het grote werk hem door God opgedragen.

Vanuit menselijk oogpunt bezien, kan David nu geen koning meer worden.

En nu was God het er juist om te doen, om David zijn zwakheid en onbekwaamheid te doen gevoelen.

Hij moest tot het inzicht komen, dat hij niet op eigen kracht kon steunen .

Eerst wordt hem nu de vriendschap van Achis ontnomen. Niet Davids sluwheid kan hem redden.

In die grote nood komt David tot de erkenning dat de wetenschap, dat God met hem is, omdat God hem tot het koningschap heeft verkoren, een

Onfeilbare wetenschap is.

Onfeilbaar wil zeggen : aan geen dwaling, aan geen vergissing onderhevig.

Het is David bang. Saul vervolgt hem, hij heeft afscheid moeten nemen van Jonathan, en omdat hij geen andere uitweg zag is hij gevlucht naar koning Achis. Hij ging tot de vijanden van zijn volk. Bovendien vertrouwden de Filistijnen hem niet, zij zeiden : “is deze niet David, de koning des lands ? Zong men niet van deze in de rijen, zeggende: Saul heeft zijne duizenden verslagen, maar David zijne tienduizenden ?”

David verkeerde dus in een bijzondere ongunstige positie.

En toch, hij weet het en hij mag het ook zeggen : “Dit weet ik, dat God met mij is.”

Niet uw kracht of uw inzicht, niet uw wijsheid of uw geld kunnen u in donkere dagen helpen. Jezus zei tot zijn jongeren : “Uw Vader weet, wat gij van node hebt.”

Niemand kan twee heren dienen. Wie voor zichzelf wil zorgen, wie zonder God wil leven, wie alle geluk en rijkdom op deze aarde zoekt, komt er niet. Zijn leven is een grote teleurstelling, hij komt met alles bedrogen uit.

David staat niet alleen te midden van al zijn zorgen.

Hij heeft vele bestrijders en vele tegenspoeden moet hij doorworstelen. Maar hij staat niet in eigen kracht. God is met hem, God is bij hem, God leidt hem, God houdt hem vast, wanneer hij dreigt te verzinken in de diepe kolken van vertwijfeling.

Neen, David is niet alleen.

God is onfeilbaar in zijn beloften en toezeggingen.

Om Gods zaak, ter wille van Gods koninkrijk is David in grote nood. Want wanneer Saul doorziet, dat God David boven hem heeft verkoren, zoekt Saul David te doden.

En toch geldt voor David : “Want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van U niet wijken en het Verbond mijn vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw ontfermer.”

David kan niets van zichzelf verwachten.

Wat deed hij bij Achis ?

Hoe was zijn houding bij deze koning ?

We weten het, hij beloog en bedroog koning Achis.

Daarom kunnen we vragen, hoe is het dan mogelijk, dat David kan zeggen : Dit weet ik, dat God met mij is.

David ziet niet op eigen verdienste.

Deze geschiedenis zegt ons, dat ook David schuldig voor God staat.

 

De man naar Gods hart weet dit alles heel goed. Hij verwacht niets van zichzelf. Hij heeft geen grote gedachten van zichzelf.

En nu is dit het grote wonder, dat David, hoewel hij zwak en schuldig is, toch kan en mag zeggen : dit weet ik, dat God met mij is. Ook dit jaar moeten we niets van onszelf verwachten. Ook dit jaar zullen we ons steeds moeten verootmoedigen voor God. Wij zijn niet beter dan anderen. Maar ook dit jaar is deze wetenschap onfeilbaar. Daar is bij God een volheid en rijkdom, en nooit zal de Heere de Zijnen doen omkomen. Zelfs niet in duren tijd en hongersnood.

Zalig hij, die in dit leven
Jacobs God ter hulpe heeft,
Hij, die, door de nood gedreven,
Zich tot Hem om troost begeeft ;
Die zijn hoop in 't hachlijkst lot,
Vestigt op de Heer Zijn God.

Wanneer onze voorspoed, onze behoudenis afhing van onszelf, was het een verloren zaak. Van ons geldt altijd en elke dag, dat we onbekwaam zijn tot enig goed. “Want wij allen zijn als een onreine, en al onze gerechtigheden zijn nis een wegwerpelijk kleed ; wij allen vallen af als een blad, en onze misdaden voeren ons henen, weg als een wind.”

We hebben niet het recht om te leven zoals we willen. God heeft recht op de mens. De mens is niet vrij in zijn doen, God heeft de mens naar Zijn beeld geschapen. God gaf de mens een taak, de mens heeft op deze wereld een roeping te vervullen. Wij zijn aan God verantwoording schuldig en we zijn ook van God afhankelijk.

Doen wij niet, wat God van ons eist, gaan wij onze eigen weg, dan missen wij het voorgestelde doel.

Tegenover het leven van David staat het leven van koning Saul. Hij werd door God tot koning geroepen, maar hij ging zijn eigen weg. Hij meent in zijn achterdocht, dat allen tegen hem samenspannen. Bij de aanvang van zijn regering was er veel verwachting. Later nam hij zijn toevlucht tot een waarzegster. Hij zag in zijn trouwste vrienden, ook in David zijn vijand.

Saul is een type van iemand, die zonder God wil leven, die het leven in eigen hand neemt.

Ook David is een zondig mens, en toch is Davids verhouding tot God zo geheel anders. We moeten niet menen, dat God alleen heilige mensen tot Zijn dienst wil gebruiken. Wij moeten Davids doen en laten niet meten naar onze maatstaf.

David heeft een Goddelijke roeping, hij heeft zichzelf niet opgeworpen om voor Gods zaak te strijden. God heeft hem geroepen,

David wist zich in Gods weg. Dit is het geheim van Davids leven en van zijn kracht.

David was geen zondeloos mens, en toch wil God zulk een zondig mens gebruiken in Zijn dienst.

David was bij de kudde in het veld, spelend op de harp en zingend zijn lied. Zijn broers zagen laag op hem neer. Toch werd David tot koning gezalfd. “Want het is niet gelijk de mens ziet, want de mens ziet aan, wat voor ogen is, maar de Heere ziet het hart aan.”

God maakt ook in deze weg van tegenspoed David klein. En de nederigen geeft God genade.

Allerlei beproevingen, velerlei tegenslag, menige smartelijke beproeving moet doorworsteld worden, om te komen tot de erkentenis : Ik ben tot hinken en tot zinken, ieder ogenblik gereed.

Ofschoon wij onze weg van God afkeren, God blijft Dezelfde. God weet wie David is, God heeft geen verwachting van David, maar God neemt zijn roeping niet terug, wanneer David zwak en hulpeloos bij Achis in de gevangenis zit.

Hij mist in zijn lijden niet de gemeenschap met God.

Wij klagen in onze dagen vaak over de zedelijke inzinking van ons volk, we klagen over de invloed van de geest dezer eeuw. En we zien het, de wereld dringt de kerk binnen, maar juist in deze tijd heeft ieder kind van God een dure roeping.

In de gevangenis weet David heel sterk, dat God met hem is. God zal hem niet beschamen, dat is Davids wetenschap.

Wij willen van te voren weten, hoe de uitkomst zal zijn, en onze eigenliefde verzet zich tegen teleurstelling, tegenspoed en strijd. In zijn nood is het David genoeg te weten, dat God met hem is. God snijdt alle eigen wegen af, en beschikt teleurstelling en kruis, opdat we alle dingen in zijn hand zouden overgven.

Zo is David arm en toch rijk. Hij kan God niet narekenen, hij begrijpt het niet, hoe het mogelijk is, dat hij, als geroepen koning deze weg moet gaan. Toch gevoelt hij zich veilig, God is met hem, dat geeft hem rust en veiligheid.

Dagelijks komen we met mensen bedrogen uit, en wanneer onze berekeningen falen, zitten we moedeloos ter neer. Maar met God komen we nooit bedrogen uit. Met God kunnen we rustig de toekomst tegengaan.

Ook nu is deze wetenschap

Verkrijgbaar.

Slaan wij in deze tijd alleen het oog naar beneden, dan is er veel te vrezen en weinig te hopen. Maar onze nood is God niet onbekend. Gods hand rust zwaar op alle volken der wereld, en toch staat ook heden voor de kerk geschreven :

Hij, die op Gods bescherming wacht,
Wordt door de hoogste Koning,
Beveiligd in de duistere nacht,
Beschaduwd in Gods woning.

Men heeft de laatste jaren gedroomd van een herwonnen paradijs, en men heeft alle zorgen willen wegwerken. Arme wereld, die altijd weer alleen alle kruis moet dragen.

Gelukkig de mens, die juist nu ziet op Christus, want in de grote nood van deze tijd mag hij zien op Hem, Die gezegd heeft: “In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.”

Hij is de Wachter Israëls, Die niet slaapt noch sluimert. Elders zegt David : “Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij, uw stok en uw staf, die vertroosten mij.”

De Heere regeert.

“Rondom Hem zijn wolken en donkerheid, gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijn troons.”

Indien ooit, dan zijn deze tijden bij uitstek geschikt om de kerk toe te roepen : “laat uwe lenden omgord zijn en uwe lampen brandende.”

Toen de mens door ongeloof en moedwillige ongehoorzaamheid in de zonde viel, werd de aarde door de vloek Gods getroffen.

Toen Christus op aarde kwam, kwam er mogelijkheid om met God in verzoende betrekking te komen.

Bekering tot God is nodig om zich veilig te weten in Gods hand. Op de weg naar de hemel is geen plaats voor zinnelust en eigengerechtigheid, voor wereldsgezindheid en hinken op twee gedachten. De toegang tot het Koninkrijk der hemelen staat open, maar de poort is eng. De zondaar kan er door, maar dan moet hij alles verliezen, wat hem aan deze wereld bindt.

Het past ons om juist aan het begin van het jaar ootmoedig voor God te buigen en te zien op de volkomenheid der zaligheid in de Heere Jezus Christus.

David moest door een weg van lijden naar de troon.

Christus heeft op Golgotha geleden, totdat Hij sprak : “Het is volbracht, Vader in Uwe handen beveel ik mijnen geest.”

Zo moeten de verdiensten van Christus aan uwe ziel worden toegepast, om te weten, dat God met u is.

Zonder Christus is God tegen U.

Denk U dat eens in. God voor of tegen.

Hoe machtig is God in Zijn toorn.

Dat hebben de tijdgenoten van Noach ervaren.

Ze dachten wel zonder God te kunnen leven. Totdat de zondvloed kwam en allen, die niet in de ark waren, wegnam. Toen was de genadetijd voorbij. God sprak als de Heilige, Wiens roepstemmen men versmaad had.

Bij David gaat Gods weg door de diepte, door stikdonkere nacht en toch blijft God voor hem Dezelfde.

Dat kan, omdat God David aanziet in de Zoon Zijner liefde.

Dat is het grote wonder, waardoor God met David is.

Daarom is ook nu voor zondaren die wetenschap te verkrijgen.

O, als de Heilige Geest onze ogen opent voor onze erf- en dadelijke zonden, dan kunnen we niet meer zonder God leven. Dan hebben we nodig een Borg voor onze schuldige ziel.

Van nature zijn we blind voor onze zonde, ook al leven we onder de bediening van Gods Woord, al zijn we gedoopt, ja al horen we voortdurend de lokstem van het evangelie.

De mens van nature blijft zichzelf altijd gelijk. Wij zijn en blijven van onszelf vijanden van Gods genade. In de natuurlijke mens woont de geest van Nebukadnezar, die uitriep : “Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb ?”

Er moet dus bij de natuurlijke, onbekeerde mens een grote verandering komen, wil hij veilig de toekomst tegengaan.

Wie God nog tegen heeft, omdat hij Christus niet kent als de Zaligmaker der wereld, moet weten, dat hij zonder Christus niet voor God kan bestaan. Buiten Christus is God voor alle mensen een verterend vuur.

Omdat de natuurlijke mens God mist is hij vol wanhoop en angst. De mensen willen eten en drinken en vrolijk zijn, want toekomstverwachting kennen ze niet.

Maar zalig de mens, die met een verslagen hart bidt : “o God, wees mij zondaar genadig.”

Wie weet, dat hij schuldig staat voor God, en God toch niet kan missen, kan toch zeggen : “Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel naar U o God.”

Ook in Davids hart zal wel een bang besef geweest zijn, want hij kon zijn zonden niet goedpraten, maar de Heere is getrouw. De Heere laat niet varen de werken Zijner handen.

Zo geldt ook voor ons : “indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve.”

Als dan heden het besef, dat God tegen u is, omdat ge een zondig mens zijt, in u oprijst, dan blijft de enige en zekere weg, tot verkrijging van Gods gunst voor u open. Alleen in Christus kan God genadig zijn. Alleen in Hem, Die voor zondaren in de dood ging, kan God in ontferming op u nederzien.

En niet alleen de verharde zondaar heeft te vrezen. Ook bij Gods kind brengt de zonde telkens weer scheiding tussen God en zijn ziel te weeg. Hoeveel zonde kleeft ons ook heden aan.

Wij allen staan schuldig en onrein voor God. We zitten ieder ogenblik in de gevangenis van Godsverlating. En dan durven we niet met vrijmoedigheid toe te gaan tot de troon der genade. Want God weet alle dingen. Hij kent uw denken, Hij weet wat in u omgaat.

Vanwege onze zonden moet de Heere telkenmale Zijn aangezicht voor ons verbergen.

Maar in de bange worsteling mogen we met oprecht berouw pleiten op de zoen- en kruisverdienste van Christus.

Ook in uw tegenspoed kan God met u zijn. Rijkdom, eer en macht zijn kostelijke gaven in de gunst van God. Maar als het er op aan komt moeten wij bereid zijn om al die dingen te verliezen, want wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld wint en schade lijdt aan zijne ziel ? En nu geven wij het niet zo gemakkelijk op niet op eigen kracht, geld en goed te steunen. Maar, wanneer de Heere doorwerkt, wanneer de grote vraag “verloren of behouden” doorwerkt, dan vlucht de zondaar zoals hij is, beladen met zonde en schuld tot Hem, Die gezegd heeft: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Wij houden zo lang mogelijk de dingen der wereld vast, wij willen nog zo gaarne steunen op ons werk of op onze bevinding. Daarom snijdt God alle mensenwerk af.

David in de gevangenis, omdat hij van Achis hulp verwachtte.

En juist daar heeft hij ervaren, wie God is voor een mens, die alles verzondigd heeft. Wanneer Gods Geest onze blinde zielsogen opent, leert Hij ons ook zien op Christus als de enige en algenoeg-zame Zaligmaker. Christus Jezus is als de Zoon van God tot ons gekomen om door Zijn verzoenend lijden en sterven de weg tot Gods gemeenschap te banen. Buiten Christus is God tegen ons. In Christus is God voor ons.

Dat we ook heden Christus mogen kennen in het grote werk der verlossing. Christus is gekomen om aan 't recht Gods te voldoen. In Hem schenkt de Vader vergeving van zonden, redding uit de grootste nood. Geen schat ter wereld is met dit grote goed te vergelijken.

Zo lang wij nog enige hoop hebben om ons door eigen waarde of verdienste bij God aangenaam te zijn, hebben we Christus niet nodig. Maar als we met David hulpeloos in zwakheid ter neer zitten, dan mag en kan de mens in Christus zoeken en vinden het eeuwige leven.

God met mij. Welk een heerlijke geloofsroem.

Gij arme en moedeloze zondaar, die telkenmale bedrogen uitkomt met uzelf, zoudt ge dan heden niet tot God gaan ? Wat voor geen geld te verkrijgen is, wil God u uit genade schenken.

Er is mogelijkheid om rustig en vertrouwend de toekomst tegen te gaan. Zo gij niets anders hebt, dan uw eigen werk, zo moet gij weten, dat ge niet voor God kunt bestaan.

Er is genade voor zondaren. Een rijke Jezus en een arme zondaar behoren bij elkaar.

Komt daarom gij verontruste ziel, gij bekommerde van hart, gij die uzelf tegenvalt en niets van u zelf verwacht, komt dan, en vlucht in die gevangenis van benauwing tot God. Hoe zwakker in u zelf, hoe rijker de volkomen verlossing in Christus.

Hoe meer gij u zelf tegenvalt, hoe meer de genade Gods in Christus u dierbaar is.

Ten slotte is de wetenschap, dat God met U is ook een

vruchtbare wetenschap.

David in de gevangenis, met de dood voor ogen, kan zingen :

“Dit weet ik vast. God zal mij nooit begeven,
Niets maakt mijn ziel vervaardt.”

Wat is Gods genade toch groot en wonderbaar.

God stelt geen voorwaarden, die door David vervuld moeten worden. Neen, zoals hij is, met zijn gevangenispak aan, mag David zingen van Gods nabijheid, van Gods eeuwige zondaarsliefde, van Gods trouw en genade. Als God zo Zijn liefde wegschenkt, zo zichzelf openbaart, dan wordt de tijd van druk en angst, van zorg en tegenspoed, een zalige tijd.

Wanneer de Heilige Geest ons Gods liefde in Christus openbaart, vinden wij in Christus veiligheid.

De ware gemeenschap met God eindigt niet in een beschouwing of vruchteloze redenering, maar eindigt in God.

Daar in de gevangenis heeft David veel geleerd. Hij heeft zijn zwakheid leren zien, maar hij heeft ook ondervonden, dat God in Christus altijd dezelfde blijft. Boven dit jaar met zijn onbekende toekomst staat geschreven : vrees niet, gij klein kuddeken, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het koninkrijk te geven.

Wie heden erkent en belijdt, dat hij zijn weg voor God verdorven heeft, mag in diepe afhankelijkheid toch gemoedigd voorwaarts gaan.

God heeft David gered. David is koning geworden. God heeft alles wel gemaakt.

Ook wij moeten heden onze verantwoordelijkheid leren beleven. We moeten niet alleen eigen zonden erkennen en belijden.

Er is op aarde een grote nood en wij staan mede schuldig aan die nood.

We moeten onze persoonlijke zonden belijden.

We moeten erkennen, dat in onze gezinnen een grote schuld wordt gevonden. In het kerkelijk leven en in het maatschappelijk leven staan we schuldig voor de Heere.

Wie zijn zonden ziet, krijgt het benauwd, maar ziet ook zijn roeping.

Vergeleken bij de macht van de wereld is de kerk des Heeren klein en nietig. Het zijn niet vele wijzen, niet vele edelen, niet vele machtigen, die tot de erkentenis komen, dat God met hen is.

Ook nu doorleven we een tijd, waarin het getal der ware vromen heel klein is tegenover de grote menigte, die zonder God wil leven.

Maar Gods werk houdt stand en Gods werk gaat door.

De wereld blijft worstelen met grote en zware problemen, en ondertussen gaat Gods werk door.

Die wetenschap geeft ons kracht om voort te gaan.

God met mij, arme en dwaze zondaar. Hoe is het mogelijk.

Hoe heerlijk vruchtbaar is deze wetenschap te midden van dui-zende onzekerheden. Nogmaals : in die wetenschap zegt David in een zijner psalmen : ,,Al ging ik ook in een dal der schaduwe des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.”

Diep te beklagen is de mens, die in een wereld vol onrust altijd blijft hopen op de komst van een aards paradijs. Heel de wereld is in rep en roer, en toch blijft de natuurlijke mens volharden in zijn vijandschap tegen God.

Donker is het heden en donker is de toekomst.

Het leven is een grote teleurstelling, totdat de laatste teleurstelling komt.

Nog wacht de Heere om genadig te zijn. Nog is de weg naar boven open.

Weer anderen aanvaarden, wat God in Zijn Woord heeft geopenbaard, zij twijfelen niet aan de waarheid der Schrift, maar toch missen ze de wederbarende werking van de Heilige Geest.

Zij leven bij het Woord, maar kennen niet de vrucht van het leven uit God.

Aan de vruchten wordt de boom gekend.

Onderzoek dan of ge in het geloof zijt.

Het is een zaak van het hoogste belang. Zij raakt uw verhouding tot God.

God zorgt voor Zijn werk.

Wie met David het oog op God heeft gevestigd, gelooft in Gods leiding en voorzienigheid. Wat er ook gebeure, hoe donker ook Gods weg moog wezen, God regeert alzo “dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoed, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomen.”

Dan zegt de profeet Habakuk in zijn gebed : “Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en gene vrucht aan de wijnstok zal zijn, dat het werk des olijfsbooms liegen zal, en de velden gene spijze voortbrengen ; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal ; zo zal ik nochtans in de Heere van vreugde opspringen ; ik zal mij verheugen in de God mijns heils.”

De wegen, die God met de Zijnen houdt leiden naar onze mening niet tot het gestelde doel.

Vaak vragen we, vergist God zich niet ?

Wie kent niet de dagen en uren van vertwijfeling en moedeloosheid ?

En toch, toch begeeft God de Zijnen niet.

In zijn strijd weet David, dat God zorgt. Paulus getuigt : “Wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede.”

Uw lijden, uw strijd is niet te vergelijken met het lijden en met de strijd van Christus.

Moet ge dan dit jaar veel levensvreugde missen, moet ge door de donkere nacht van strijd en kommer, toch moogt ge, indien ge zonder Gods genade niet kunt leven, zingen :

,,U zullen, als op Mozes' beê,
Wanneer uw pad loopt door de zee,
Geen golven overstromen.”

Amen.

 

 




Dit overzicht is ontstaan uit een overzicht van de eigen verzameling. Vindplaatsen zijn vermeld tussen {}, waarbij CLR collectie Rovers aangeeft. Aanvullingen (van informatie danwel boeken/brochures voor de verzameling) zijn van harte welkom. mailto:cgkinfo@xs4all.nl

    Home  Inhoudsopgave van deze jaargang