churchbutton.jpg (8273 bytes)

UIT DE LEVENSBRON

            WEKELIJKSE

            PREDICATIËN

Redactie:
Prof. J. Hovius, Apeldoorn en Ds. S. v.d. Molen, Aalsmeer
Medewerking verlenen vele Chr. Geref. Predikanten

22e JAARGANG
-   1952  -

no. 19    8 juni 1952


Het kenteken van het kindschap Gods.

Voorbereidings-predikatie door wijlen Prof. F. LENGKEEK

te Apeldoorn.

 

Ps.          123 : 1
Lezen:     Rom. 8 : 1 — 17
Ps.           25 : 7
Ps.          119 : 3, 9
Ps.          139 : 14
Ps.          51 : 6

 

 

Zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.

Rom. 8 : 14.

Zo de Heere wil en wij leven, zal a.s. Zondag de roepstem tot ons komen, om, door gebruikmaking van de tekenen van brood en wijn in het sacrament des Avondmaals, de dood des Heeren te verkondigen.

Tot wat heiligen dienst worden wij dan geroepen ! Iedere godsdienstoefening is heilig en roept om heiligheid, maar inzonderheid is dit het geval, als de tafel des verbonds staat aangericht, de tafel des Heeren !

Geen wonder, dat er vaak zoveel opzien is in het hart, dat niet aan de oppervlakkigheid genoeg heeft, het hart, dat meer vraagt dan een plechtigheid, dan het voldoen aan een godsdienstplicht. Het moge zijn, dat wij kunnen spreken van een kerkelijk recht, zodat ieder niet-gecensureerd belijdend lidmaat der gemeente in dat niet-gecensureerd-zijn een recht heeft om toe te treden tot de dis des verbonds, welk recht door de opzieners der gemeente moet worden erkend en geëerbiedigd, zodat zij niemand mogen weren, dan die in leer of leven het zich onwaardig maakt. Maar daar kan de oprechte toch niet genoeg aan hebben ! Kerkelijk recht bezitten, als ongecensureerd lid in het midden der gemeente verkeren, het zegt zeker niet weinig ; er is nog iets anders nodig !

Het sacrament is meer dan een formaliteit ! Is het geen afbeelding van de relatie, de verhouding, de betrekking waarin wij tot de Heere staan ? Ware het kerkelijke alleen genoeg, dan — maar dan zouden wij in dit opzicht Rooms zijn ; met de kerk in orde, dan ook in orde met God ! Er zal wel niemand onder ons zijn, die er dus over denkt. Al worden wij niet geweerd door de opzieners der gemeente, die geen hartekenners zijn, zijn wij daarom nu ook gewenste gasten aan de dis des Heeren, gewenste gasten voor Hem, die hart en nieren proeft ?

Komt dan ook de roeping om Avondmaal te houden en aan de tafel te verkondigen de dood des Heeren tot geheel de gemeente, wij zullen het verstaan, hoe die roeping ons plaatst voor een ernstig onderzoek naar onze verhouding tot de Heere.

Raadplegen wij het Formulier om het heilig Avondmaal te houden in het midden der gemeente, dan vinden wij daar, dat Christus de hemelse spijs en drank alleen voor Zijne gelovigen verordineerd heeft. Dat wij dit “gelovigen” maar niet enkel in voorwerpelijken zin hebben op te vatten, behoeft geen betoog ; gij allen zijt het daarmede terstond eens. Het kan dus zeker zijn, dat er leden der gemeente zijn, die wel een kerkelijk recht hebben en als zodanig niet geweerd mogen worden door de kerkeraad, maar die juist dat recht missen, waar het op aan komt, het goddelijk recht, of, wij kunnen het ook anders zeggen, het levensrecht.

De ware gelovige is kind van God, en slechts voor Zijne kinderen is de dis des Heeren. In de allereerste plaats zal dan ook het onderzoek hebben te gaan over de vraag, of wij behoren tot hen, die kinderen des Heeren zijn. Daarna komt voor de kinderen des Heeren nog een andere vraag, namelijk, deze, of zij als kinderen des Heeren ook in de weg des Heeren gaan.

Laat ons in deze ure van voorbereiding vooral de aandacht mogen vestigen op die eerste vraag, of wij kinderen Gods zijn.

Deze vraag is o zo moeilijk te beantwoorden naar waarheid, als wij het antwoord zoeken in onszelf, zo wij echter de genade ontvangen om, voorgelicht door de Heilige Geest, het Woord des Heeren over ons te laten oordelen, dan zullen wij veilig gaan.

Wij willen met u overdenken, wat gij vindt opgetekend in het u voorgelezen Schriftgedeelte, Romeinen 8, en daarvan het 14e vers, wij zeggen :

Rom. 8 : 14. Zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.

Stellen wij ons vooraf nog voor het aangezicht des Heeren en bidden wij Hem met in alle ootmoed om Zijne zegen over Zijn Woord.

Gebed.

Zingen Ps. 119 : 3, 9.

Is het nodig, M.G. ! in den brede stil te staan bij het voortreffelijke van Paulus' brief aan de Romeinen? Mij dunkt, neen ! Wie onzer weet niet op wat buitengewoon duidelijke wijze de Apostel in deze brief uiteenzet de kardinale waarheid, het levensdogma, dat de gevallen mens niet gerechtvaardigd wordt door de werken der wet, maar dat de rechtvaardiging des zondaars voor God is uit het geloof, om niet, uit de genade, door de verlossing die in Christus Jezus is ? Jood en Heiden, kind des verbonds en vreemdeling der verbonden, beide hebben nodig, dat zij geloven in Jezus Christus, de door God gezonden Zaligmaker en zo zij dat geloof mogen bezitten, dan krijgt het kind-des-verbonds-zijn eerst zaligende waarde, dan valt het buiten-het-verbond-zijn weg, omdat Christus is de Middelaar des verbonds, en de gelovige in Hem gerekend wordt.

In ons hoofdstuk wijst de Apostel reeds terstond bij de aanvang op de grote betekenis der rechtvaardiging, zo voor leven als sterven, als hij zegt : Zo is er dan geen verdoemenis — geen verdoemenis, dus eeuwige vrijspraak, aanneming, wederaanneming tot kind in alle rechten van het kindschap — voor degenen, die in Christus Jezus zijn.

Dat de Apostel, al schrijft hij dit aan de gehele gemeente, en al spreekt hij de gemeente in haar geheel ook aan met: Geliefden Gods en geroepen heiligen, deze nochtans niet beschouwt als bestaande uit louter wedergeborenen of gelovigen, blijkt wel zeer duidelijk uit dit hoofdstuk.

Reeds het tweede gedeelte van het eerste vers maakt splitsing, als de Apostel zegt : Die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest. Het is zeker ook meer dan ene opmerking in het voorbijgaan, als hij in het 9e vers schrijft : Doch gijlieden zijt niet in het vlees, maar in de Geest, zo anders, d.i. indien namelijk, de Geest Gods in u woont. Daarop laat hij tot nadere aandringing dier waarheid nog volgen : Maar zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe, d.i. die is niet van Christus.

Het is er de Apostel maar niet om te doen, iets aangaande de lezers van de brief vast te stellen of te veronderstellen. Hij plaatst ze in zijn schrijven voor de ernstige roeping van zelfonderzoek, zelfbeproeving. Zij moeten in Christus zijn, de Geest Gods en Christi moet in hen wonen, en krachtens dat van Christus zijn en dat wonen in hen van de Heilige Geest moet er een wandel zijn naar de Geest, en eerst dan zal het goed zijn, eerst dan zullen zij met toepassing voor zichzelf de kostelijke waarheid mogen eigenen, dat er voor hen gene verdoemenis is, dat zij behoren tot degenen, aan wie God in Christus Zichzelve wegschenkt.

Die waarheid wordt in onze tekst nog eens sterk onderstreept.

In het geleid worden door de Geest ligt

HET KENTEKEN VAN HET KINDSCHAP GODS. Wij wensen er op te wijzen,

I.             dat dit kenteken getuigt van ene bijzondere onderscheiding;
II.            dat het geleid worden door de Geest is een leiden tot God.

I.   Dat dit kenteken getuigt van ene bijzondere onderscheiding.

Het geleid worden door de Geest van God wijst op ene bijzondere onderscheiding.

Niemand van ons leeft zichzelven en niemand sterft zichzelven, schrijft de Apostel in hoofdstuk 14 : 7 van onze brief.

Dit woord gaat wel regelrecht in tegen de gedachte, die de mens zo gaarne koestert, dat hij eigenaar en meester van zichzelf zou zijn. Wij worden allen geleid, een waarheid, waaraan de mens niet wil. Meent hij niet vrij te zijn in zijn doen en laten ? Maar ja, wie kan en durft het eigenlijk zeggen, dat hij vrij is ? Zijn wij niet gebonden door de omstandigheden, waaronder wij leven ? Oefent de kring, waarin wij verkeren ; de opvoeding, die wij genoten of nog genieten ; zelfs de grond, waarop wij wonen ; het klimaat, de arbeid, de lectuur, oefent het niet alles zijn invloed uit op onze levensgang ? Hoe zullen wij dan zeggen, vrij te zijn, onafhankelijk ? Bepalen wij ons levenspad ? Meten wij voor ons af de mate van voor of tegenspoed ? Zijn wij, wat wij zijn; door onze wil ? Deze vragen te stellen betekent ze ontkennend beantwoorden ! Neen, wij zijn niet vrij ! De machtigste heerser en de geringste slaaf, de sterkste in krachten en de naar adem hijgende kranke, zij zijn beide even afhankelijk. Gij, die mogelijk zeggen zoudt: lk ben hier in de kerk, omdat ik dat wilde, gij hebt uzelf toch niet hier gebracht. Ons aller leven wordt geleid !

En dat een van beide : door de geest uit de afgrond of door de Geest van boven, door de Geest van God, de Heilige Geest of door de geest des satans. De invloed der omstandigheden en ons terugwerken daarop, wordt bepaald door de geest, waardoor wij geleid worden.

Eens kon er van tweeërlei geest niet gesproken worden. Toen de mens nog stond in de staat der rechtheid, waarin God hem rein en heilig schiep, was de Geest des Heeren zijn leidsman en onder die leiding genoot hij de gemeenschap des Drieënigen ; in die afhankelijkheid was hij waarlijk vrij.

Wij weten echter, dat het de mens, dat het ons niet goed gedacht heeft, God in gedachtenis te houden. Wij hebben het oor geneigd naar de verlokkende stem des satans, die het deed voorkomen, alsof de overtreding van het gebod dat ten leven, ten eeuwigen leven was, eerst de vrijheid zou betekenen. Hoe heeft hij voor ons oog de idee van vrijheid en onafhankelijkheid laten schitteren in zijn : Gij zult als God zijn ! Hoe hebben wij, die toch beter wisten, naar hem geluisterd door ons de ogen te laten verblinden ! Ach, neen, wij geven de satan de schuld niet; wat kon satan anders dan aanvallen op hetgeen Godes is ? Dat wij gevallen zijn, is, ja, op de verleiding, maar was die verleiding zo, dat wij moesten vallen ?

Wat in ons geschied is, voor er iets door ons geschiedde, is, dat wij de Geest des Heeren hebben verloochend, Hem de gehoorzaamheid, het kinderlijk volgen, opgezegd hebben. In plaats van de tot zaligheid leidende Geest van God hebben wij de ter verdoemenis leidende geest uit de afgrond gekozen als onze leider. Of wij dan zo terstond voor de satan kozen ? Neen, wij kozen, naar wij meenden, onszelf, maar metterdaad vielen wij de satan toe, door onze val de god dezer eeuw. Waren wij staande gebleven, heel de wereld ware in ons behouden geworden !

Zoals wij geboren worden als kinderen des toorns, staan wij onder de leiding van de geest uit de afgrond, liggen wij met hem onder de vloek, en evenmin als hij zijne plaats onder de heilige engelen ooit zal innemen, evenmin zullen ook wij in Gods gemeenschap kunnen verkeren, tenzij wij van zijne leiding verlost, hersteld worden onder de leiding des Heiligen Geestes, onder welke wij eens stonden.

Het is dan ook een bijzondere onderscheiding, als dit het geval mag zijn !

Een bijzondere onderscheiding, zeiden wij, en dat wel om meer dan ene reden.

Ene onderscheiding, omdat er van enige invloed onzerzijds geen sprake kan zijn. Wij kunnen en willen ons niet stellen onder de leiding des Heiligen Geestes. Dat ligt in de aard onzer verdorven natuur, die zich niet keert tot hetgeen Godes is, er niet naar vraagt, omdat zij er gene behoefte aan heeft. De ellende toch, waarin wij van nature liggen, is juist daarom zo groot, dat wij ellendig zijn en het niet weten noch willen weten, hoe goed wij ook onderwezen mogen zijn in de leer der waarheid.

De Heere Zelf moet komen, om in te grijpen op en in ons leven. Hij moet ons hartveranderende en vernieuwende genade schenken, ons brengen onder de leiding des Heiligen Geestes, en eerst dan zullen wij er onder staan. Die weldaad is er ene voor de mensen ; de satan valt daar buiten. Daarom terecht wordt de natuurlijke mens genoemd het ongelukkigste schepsel na de satan ; echter naar Gods vrije ontferming is er nog mogelijkheid van redding voor de mens, hoe diep hij ook viel, hoe zwaar hij het ook verzondigd had voor de Heere.

En die onderscheiding wordt nog te opmerkelijker, als wij bedenken, dat de Heere Zich zeker ontfermt over de mens, maar dat nu daarom nog niet mensen zonder onderscheid in die ontferming delen. De Heere heeft van eeuwigheid scheiding gemaakt, waar geen scheiding was. Naar de vrijmacht van Zijn welbehagen heeft Hij de zaligheidsverwerving niet uitgestrekt over alle mensen zonder onderscheid, maar Hij heeft uit het ganse menselijke geslacht, gelijk Hij het, naar Zijne voorkennis zag vallen in zijn hondshoofd Adam, de een verkoren tot verheerlijking Zijns Naams in eeuwige heerlijkheid en zaligheid, de ander verworpen, eveneens tot verheerlijking Zijns Naams, maar dan in eeuwige duisternis en rampzaligheid. De Heilige Schrift spreekt ons op verscheidene plaatsen allerduidelijkst over dit souvereine besluit Gods. Waarom God de een verkoor, de ander verwierp ? Wij kunnen die vraag stellen ; de beantwoording ligt in de wil des Drieënigen, die geen rekenschap heeft te geven van Zijn Wezen, maar Wiens doen majesteit en heerlijkheid is.

Nu blijft deze verkiezing niet op zichzelf staan, zodat eerst bij het scheiden uit dit leven de scheiding volgens de verkiezing zou verwerkelijkt worden in de mensheid. Wel zal dan die scheiding in hare totaliteit, in haar geheel, dan voor het oog van allen openbaar worden, maar naar het woord des Apostels is het, dat die God tevoren gekend heeft, d.i. in liefde en ontferming, tot hunne zaligheid, ook worden geroepen, gerechtvaardigd en verheerlijkt.

Dat nu geschiedt niet met de uiteindelijke beslissing, die eenmaal vallen zal, maar in de tijd. In de “ure der minne” is het, dat God Zijne gekenden tot Hem in die andere verhouding brengt door de wedergeboorte uit water en Geest, dat zij, die voorheen, gelijk de overigen, kinderen des toorns waren, door God tot Zijne kinderen worden aangenomen en in Christus Jezus het recht, de macht, ontvangen, nu reeds kinderen Gods genaamd te worden.

Daarom loopt de scheidslijn tussen mensen en mensen van eeuwigheid tot eeuwigheid ; zij wordt openbaar in de tijd, wordt in haar geheel openbaar in de dag der dagen en zal openbaar blijven tot in alle eeuwigheid. Zonder dat openbaar in de tijd, kan er van een openbaar worden tot onze zaligheid in eeuwigheid geen sprake zijn. Wij moeten in de tijd kinderen Gods worden, om het in de eeuwigheid te wezen.

De beantwoording der vraag, of wij kinderen Gods zijn, is niet altijd zo gemakkelijk; wij kunnen ons ten opzichte van die vraag grotelijks vergissen, zowel naar rechts als naar links. Wij kunnen ons vergissen door te menen kinderen Gods te zijn, terwijl wij in werkelijkheid nog staan buiten het leven Gods. Ook andersom kan het zijn, dat wij menen, niet tot het volk des Heeren in de ware, onderwerpelijke zin te behoren, en dat wij toch de genade des Heiligen Geestes deelachtig zijn. Hoevelen hebben ten opzichte van deze vraag gedwaald, velen zelfs tot eeuwige schade !

Wanneer het nu zo is — en het is zo ! — dat de tafel des Heeren alleen is voor degenen, die kinderen Gods zijn, dan zal de voorbereiding zeker in de allereerste plaats gaan over deze vraag.

Wij kunnen ons zo menigmaal op een verkeerd standpunt plaatsen bij het onderzoek naar het kindschap ! Wij zijn geneigd dan te vragen, of wij wedergeboren zijn, en dat is goed, want dat moeten wij wezen, anders zijn wij het niet, maar wij leggen dan dikwijls meer de nadruk op de vraag naar het “hoe”, welke vraag ook niet zonder belang behoeft te wezen, dan dat wij wel zouden vragen naar het kenmerk der wedergeboorte !

Het staat vast, dat niet alle mensen ene geschiedenis hebben

gelijk b.v. de Apostel Paulus. Niet allen weten de juiste tijd hunner omzetting. De bekende “Vader” Brakel waarschuwde reeds daartegen, en nam zelfs aan, dat in de meeste gevallen ten opzichte van de tijd der wedergeboorte geen zekerheid is ; men is in de regel te vroeg of te laat. Ook de omstandigheden kunnen ons niet zo helpen, als men zich dat wel voorstelt. Er zijn mensen geweest met een klinkende bekeringsgeschiedenis, en zij hebben in gemoede beloofd, dat zij kinderen Gods waren, omdat zij zulk ene geschiedenis hadden doorgemaakt, en ook anderen hebben het geloofd, en — hun zon is ondergegaan in eeuwige duisternis ! Als bakens staan zij daar langs de levensweg van Gods kinderen, en zij waarschuwen ons, dat wij ons nauw, ja zeer nauw zouden onderzoeken. O, als zij nog eens terug konden keren uit de plaatsen waar zij nu zijn, hoe zouden zij het ons toeroepen: “Vertrouwt toch niet op uw hart; vertrouwt toch niet op uw gevoel ; vertrouwt toch niet op uw gemoed ; vertrouwt toch niet op de een of andere ondervinding, zelfs niet op schijnbaar zalige toestanden. Ook wij hebben ze gekend, maar nu, nu het te laat is, zien wij ons voor eeuwig bedrogen door onze eigen inbeelding. Wij hebben gemeend in te gaan en nu….. ?”

Niet naar ons verstandelijke of gemoedelijke voorstelling hebben wij onszelf te onderzoeken, maar naar het Woord des Heeren, dat ons nergens stelt voor de vraag, hoe wij wedergeboren zijn, maar voor de vraag, of wij wedergeboren zijn en dat te dien opzichte ons duidelijke aanwijzingen geeft voor ons onderzoek.

Laat het licht van Gods Woord ons voorlichten !

Onze tekst zegt het zo klaar, wie kinderen Gods, dus gerechtigden tot het Heilig Avondmaal zijn. En dan leggen wij bij de lezing, naar de mening des Geestes, de nadruk op het woordje “die”.

Zovelen, als er door de Geest Gods geleid worden, DIE zijn kinderen Gods !

II.   Dat het geleid worden door de Geest is een leiden tot God.

Zovelen, als er door de Geest Gods geleid worden, DIE zijn kinderen Gods.

Geleid worden door de Geest Gods, wij zagen het reeds, is een genadige onderscheiding. Door de wedergeboorte zijn wij, indien wij namelijk deze genade ontvangen hebben, verlost van de heerschappij des satans en der zonde. De satan heeft geen recht meer op ons, de zonde evenmin. Met een nieuw hart en een nieuwe geest begiftigd, ingeplant in de enige Borg en Middelaar Jezus Christus als wij zijn, zullen dan ook andere begeerten, zal een andere wil in ons wonen. Wij slaan dan niet meer onder de leiding van de geest uit dc afgrond ; het is de Heilige Geest, waardoor wij geleid worden. En Deze leidt op andere paden dan de vorst der duisternis.

Er zijn in de Schrift drie wijzen, waarop de wedergeboorte wordt getekend naar het daarvoor gebruikte woord. Er is een woord voor, dat eenvoudig weder-, d.i. opnieuw geboren worden uitdrukt. De Heere Jezus gebruikt in Zijn toespraak tot Nicodemus ene uitdrukking, die van boven geboren worden beduidt. Wanneer de Apostel Petrus in zijn brief spreekt over wedergeboorte, dan vinden wij bij hem de bewoording naar boven geboren worden.

Wijst nu het eerste op het feit, het tweede wijst op de afkomst, het derde op het doel der wedergeboorte. Ook hierin is het en moet het zijn : Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Dit geldt van alles, in het bijzonder van de genadegifte Gods.

Juist nu dat tot Hem is het, waardoor de onderscheiding naar Gods vrijmachtig welbehagen zich kenmerkt.

Geleid worden door de Heilige Geest is een geleid worden tot God!

De toepassing van het werk van Christus, waarvan het doel is, naar het woord der Schrift, dat het ons naar God zou brengen, is het werk des Heiligen Geestes. Van nature, wij weten het, staan wij met het aangezicht van God af, en is geheel onze wandel niet meer dan een ons hoe langer hoe verder van God verwijderen. Waar de Geest des Heeren echter de leiding neemt, daar zal dit veranderen. En die verandering zal zich openbaren in de weg der bekering tot God, bekering, die in haar eerste openbaring veelal zal staan in het teken van de verlorene, die niet anders ziet dan dood en verderf voor tijd en eeuwigheid, doch daarna zich zal openbaren in een zoeken naar God, niet enkel om van het verderf verlost te worden, maar om in een verzoende betrekking te komen tot God.

Zo leidt dan de Heilige Geest tot het zondaar-worden voor God. Hij openbaart God voor onze ziel in Zijne wezenlijkheid, m.a.w. God wordt God voor ons, wij worden zondaar voor Hem.

Wie dus waarlijk zondaar voor God is, is een geleide door de Heilige Geest, en, al kan hij het ook van zichzelf niet geloven, een kind van God !

Laat ons dit nu dadelijk mogen vaststellen, dat de tafel des verbonds dus voor zondaren is !

Maar dan moet het werkelijk ook zo zijn, dat wij zondaren voor God ons kennen.

Niet elke zondaar naar zijn gevoelen is zondaar voor God. Velen zijn zondaren voor zichzelf. Wanneer zij voor de vraag gesteld worden, waarom zij treuren over hunne zonden en ongerechtigheden, dan zullen zij, wanneer zij eerlijk zijn, niet kunnen zeggen : Omdat ik met en door mijne zonden de Heere heb bedroefd en beledigd, maar : Omdat ik zo bang ben voor de dood, voor het oordeel, dat komt; voor de helse eeuwige straf.

Kan dit nu niet zijn vrucht van de leiding des Heiligen Geestes ? Jawel ! Hier vinden wij echter reeds dadelijk een geval, waaruit duidelijk is, dat men ten opzichte van het wedergeboren zijn zich kan vergissen. Het is zeer wel mogelijk, dat iemand met zijne zonde te doen krijgt; daar is een roepen uit de ellende der vrees, een belijden der zonden, een bidden en smeken om vergeving. Alleen hierop afgaande zou men geneigd zijn te zeggen, dat het ontdekkend werk des Geestes daar gevonden wordt. En toch, voorzichtig ! Zij het in andere zin, dan de Apostel het oorspronkelijk bedoelt, die het in dat woord heeft over het aanstellen van ambtsdragers, maar : Leg niemand haastelijk de handen op ! Vooral wachte men er zich voor, want het vlees wil er wel aan, dat men zichzelf de handen zou opleggen !

Nogmaals, het kan, versta wel, het kan zijn, dat de leiding des Heiligen Geestes hier is, zekerheid kan er evenwel eerst dan zijn, als ons roepen om ontferming en genade niet meer is louter om van het gericht Gods vrij te komen, maar een kenteken van de droefheid naar God, die ene onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt. Is dit niet zo, duizenden zijn er geweest en zullen er nog zijn, nu en in de toekomst, die een tijd van klagen en zuchten kennen onder de indruk van het gewicht der eeuwigheid, doch wier tranen straks wel weer drogen, wier roepen zal sterven, die, waarin dan ook, misschien wel in een zichzelf zalig redeneren, rust zullen vinden. En zij laten God, voor hetgeen Hij is, hun hart kent Hem niet en heeft gene behoefte aan Hem. Als een morgenwolk is het gekomen, als een morgenwolk gaat het voorbij !

Voor zondaren, waarlijk zondaren voor God, is de dis des verbonds ! Maar juist, omdat zij zondaren zijn door de leiding des Heiligen Geestes, onderwezen in de waarheid hunner ellende, dat zij tegen de Heere hunne God hebben overtreden, zal het zo met hen wezen, dat het maar niet alleen gaat om de vraag : hoe krijg ik vergeving mijner zonden, wegneming van mijne schuld ? maar : hoe wordt ik verlost van de zonde zelf. Het gaat dan niet alleen over de vraag om rechtvaardigmaking, ook de heiligmaking is het, waarmede zij te doen hebben.

Geen kind van God, geen geleide door de Heilige Geest, of hij is een zondaar, in wien de behoefte aan rechtvaardiging krachtig leeft, een, die geen rust kent, voor hij het weten mag, dat al zijne zonden hem vergeven zijn. Maar tegelijkertijd zal de heiligmaking zich in hen doen gelden. Men heeft de vraag wel eens opgeworpen, wat eerst is, de rechtvaardigmaking of de heiligmaking. Wij vinden dit ene vraag van betrekkelijk geringe betekenis. Ter rechte onderscheiding diene echter, dat er geen waar vragen kan zijn om rechtvaardigmaking, als er niet gevonden wordt heiligmaking in de praktijk des levens. Zou het mogelijk zijn, dat een recht ontdekt zondaar zou roepen om vergeving en tegelijk de zonde licht zou achten ? Neen ! De zondaar voor God roept om vervulling tot God, doch tegelijkertijd zal hij zichzelf ook als offer leggen aan de troon der genade. Gods Geest werkt heide terstond, de behoefte aan rechtvaardiging en de behoefte om voor Gods aangezicht, mocht het zijn, in volkomenheid, te leven !

In dat naderen tot God wordt de zondaar geleid door de Heilige Geest, maar ook in zijn vijandschap tegen de zonde om Gods wil, in dat haten en vlieden der ongerechtigheid, in die hartelijke lust, om voor Gods aangezicht in oprechtheid zich te openbaren en te leven.

Onderzoeken wij onszelf, of wij geleid worden door de Heilige Geest, dan hebben wij onszelf dus af te vragen, of wij, voor onze eigen persoon, kennis hebben aan de waarachtige bekering, waarvan onze Heidelberger spreekt in Zondag 33. Raadplegen wij hetgeen daar gezegd wordt bij ons onderzoek.

Mogelijk zegt gij : Ja, maar daar wordt in de vraag over de opstanding van de nieuwe mens toch gesproken van ene hartelijke vreugde in God door Christus, en als ik daar nu geen kennis aan heb, hoe zal ik dan kunnen zeggen, dat de leiding des Heiligen Geestes ook over mij gaat ?

Vergeten wij het niet, dat de Heidelberger spreekt als ware een bevestigd, een gefundeerd Christen aan het woord. Wij moeten van dat “gulden boekske” niet verwachten, dat alle standen van het geestelijke leven er een beurt in zouden krijgen. Zijn er trappen in het geestelijke leven ? Maken wij niet terecht onderscheid tussen kinderen, jongelingen, mannen en vaders in de genade ? Is het toe-vluchtnemend geloof niet evengoed geloof als het bevestigde geloof? Jaag naar de volheid, die daar is in Christus Jezus ! Sta naar bevestiging en verzekering ! Als het maar is, opdat de Heere meer en meer Zijn recht in u verkrijge ! Als het maar is, dat het daarin niet louter ga om uwe rust!

In de weg der bekering wil de Heere Zich openbaren en wegschenken ! In de weg der bekering is het, dat gij de behoefte zult leren kennen, om voor uw persoon aandeel te hebben aan de Heere Jezus Christus ! In dien weg is er bevestiging te vinden, want in dien weg zult gij God ontmoeten, die in Christus uwe zonden bezocht aan het hout des kruises, en die u Zijne Zoon wil schenken tot uw deel in leven en in sterven.

Maar dat behoeft geen beletsel te zijn in de toetreding tot de tafel des verbonds, dat gij nog staat voor dat grote, of Hij ook de uwe is. Zo gij waarlijk geleid wordt, dan gaat het niet om het volmaakte, wel tot het volmaakte, maar zolang het volmaakte niet verkregen is, heeft het voor u alleen te gaan over de vraag, of gij werkelijk door de Heilige Geest wordt geleid. Dan is er plaats voor u aan de dis des Heeren, dan, als gij uzelven vanwege uwe zonden mishaagt, het niet voor het oor der mensen, maar dan toch in de eenzaamheid voor de Heere moogt belijden de smart des harten, omdat gij zoveel haat voelt in uw vlees en toch — de Heere zo liefhebt!

Het gaat om het kindschap, dat is, het gaat om de staat. Het gaat niet om de stand des geestelijken levens. Zie, uw kleinste kind weet nog niet, wie zijn vader of moeder is. Dat kind kan nog niet met u spreken. Is het daarom minder een kind van u, minder dan b.v. uw oudste zoon, met wien gij spreekt, wiens oordeel gij mogelijk op waarde stelt ? Immers neen ! En zou dan de zuigeling in de genade geen plaats mogen innemen aan de tafel des Heeren ?

Kinderen Gods worden geroepen tot de verkondiging van de dood onzes Heeren en Zaligmakers Jezus Christus. Is uwe kennis nog niet zo gewassen, als gij wenstet, het drijve u inzonderheid deze week van voorbereiding uit tot de troon der genade. Maar ten opzichte van de vraag, of gij zult toetreden tot de tafel des Heeren moogt gij u toetsen, of in uw hart leeft, wat wij wensen op te zingen uit de 139ste psalm, het 14de vers :

Doorgrond m', en ken mijn hart, o Heer ;
Is 't geen ik denk niet tot Uw eer ?
Beproef m'. en zie, of mijn gemoed
Iets kwaads, iets onbehoorlijks voed' ;
En doe mij toch, met vaste schreden,
De weg ter zaligheid betreden.

 

Zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, DIE zijn kinderen Gods.

Voor de kinderen de tafel ; voor hen de gemeenschapsoefening met de Heere ; voor hen, tot hunne bemoediging op de vaak moeilijke levensweg, spijs en drank, opdat zij op de weg niet bezwijken. Voor hen !

Wat weldaad, dat het de Heere behaagd heeft het sacrament des avondmaals in te stellen, als een zichtbaar en tastbaar teken, waarmede de Heere onze zwakheid tegemoet treedt, opdat wij volkomen zekerheid zouden hebben. Dc Heere had ons ook tekenen en zegelen van Zijn genadeverbond kunnen onthouden. Hij had, en het ware volkomen Zijn recht geweest, Hij had ons kunnen verwijzen alleen naar Zijn Woord ! Maar nu is het sacrament er bij, en door dat sacrament spreekt de Heere op ene bijzondere wijze tot de Zijnen, opdat zij te vaster zouden geloven in Hem, die Christus de wereld met Zichzelven verzoenende was, hare zonden haar niet toe-rekenende.

Zie, dat is het voornamelijk, wat wij moeten lezen in die tekenen !

Wij komen, gelijk ook het formulier voor het Heilig Avondmaal zegt, niet tot de tafel des Heeren, om daarmede te betuigen, dat wij in onszelven volkomen en rechtvaardig zijn, of dat ons geloof zo gezond zou wezen, of dat wij zonder enige zonde zouden zijn. Het gaat in het Avondmaal eigenlijk niet over ons, maar over wat God is in de Zoon Zijner liefde voor een arm en ellendig zondaar, juist dus over hetzelfde, waarover het in heel de Heilige Schrift, het Woord, gaat.

Mogen wij dit wel verstaan ! Dan zullen wij de grond tot ons toetreden niet in onszelf zoeken, maar alleen in Hem. En dan gaat het niet over hetgeen wij van onszelf vertrouwen, maar over hetgeen Hij ons in het sacrament betekent en verzegelt, de borggerechtigheid van de Heere Jezus Christus als de enige grond der genade !

Moge de Heere u allen ene voorbereiding schenken, gelijk gij die nodig hebt, om als armen en ellendigen te komen tot de dis, als de zodanigen, die uzelf hebt leren verliezen, die in oprechtheid des harten de toevlucht leerden nemen tot de God des ontfermens in Christus Jezus, of, mogelijk verder geleid door de Heilige Geest, de weg gevonden hebt tot het kruis van Golgotha !

Meet uzelven niet naar de maatstaf des vleses ! Maak geen vergelijkingen tussen u en anderen ; een iegelijk staat of valt zijn eigen heer. Persoonlijk moet gij eens verschijnen voor God. Het aankomen aan de dis des verbonds zij u ook een persoonlijke zaak, die gij uitmaakt tussen God en uwe ziel !

Moogt gij niet anders getuigen, dan dat gij geleid wordt door de Heilige Geest, dan geve u God de genade die leiding ook te gehoor zamen, ook daarin, dat gij niet wijzer zijn moogt dan Hij, die de tafel geeft, door u er aan te onttrekken. Tenzij, dat ge niettegenstaande die leiding, u mocht overgeven aan de zonde en de ongerechtigheid, ook al zou dit voor de mensen verborgen zijn. God de Heere kent uw hart en weet uw gangen, en weegt ze ! Kom niet als een onheilige, als een, die zich verhardt tot de dis. Laat uw komen mogen zijn in verbreking des harten voor God, onder biddend opzien tot Hem, dat Hij u weder brenge en houde onder de leiding van Zijn Geest!

Durft gij niet ontkennen, dat er een ander leven in u gevonden wordt dan het leven van nature, maar durft gij evenmin erkennen, dat gij geleid wordt door de Geest des Heeren. Laat dan uwe werkzaamheden daarop gericht zijn, dat ge licht moogt ontvangen over wat gij nu eigenlijk wel zijt. Is de liefde Gods in het hart uitgestort, al kent gij van die liefde eigenlijk nog maar alleen de smart, de God aller vertroosting voere u tot Zijne tafel, en geve u door het geloof te zien op Hem, die de God der genade is !

Geen kleine blijve achter ! De Heere, die naar waarheid in het binnenste vraagt, zal de kleinen niet verstoten, maar ze aanschouwen in ontfermende genade !

Maar wie van Gods kinderen, als hij maar op zijne plaats mag wezen, is niet klein ? Anderen mogen hem groot achten, zichzelf acht hij niet waardig om toe te treden tot het sacrament.

Komt dan, alle gij dorstigen ! Komt dan, alle gij, die het leven buiten uzelf in Christus zoekt ! Komt dan, alle gij, die leeft in de waarachtige behoefte der schuldvergeving ! Komt dan, alle gij, die om Gods wil de smarte kent vanwege uwe zonden ! Komt dan, alle gij, die vermoeid en belast zijt, die bezwijken zoudt op de weg !

Geen enkel kind des Heeren mag achter blijven !

Tenzij er oorzaken liggen, oorzaken van Godverlating, oorzaken van zondedienst, oorzaken van ongeloof, oorzaken — ja, waarvan al niet ? Oorzaken, waarom gij zelfs niet met ene bede om vergeving voor het aangezicht van God zoudt kunnen verschijnen ! Oorzaken, vanwege revolutionair opzeggen der gehoorzaamheid aan de leiding des Geestes !

Neen, dan kunt, dan moogt ge geen Avondmaal houden ! De tijd der voorbereiding zij u een tijd van ernstige worsteling met de Heere ! Hij brenge u op de plaats, waar gij staan moet !

Zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, DIE zijn kinderen Gods.

Hebt gij het goed gehoord, onbekeerde in ons midden ? Voor u is de dis des verbonds niet, al hebt gij ook belijdenis des geloofs afgelegd in het midden der gemeente, al zoudt gij, ongecensureerd lidmaat als ge zijt, een kerkelijk recht kunnen doen gelden ; al zou geen ambtsdrager u de toegang tot de dis des verbonds kunnen ontzeggen. Toch moet gij afblijven !

De tafel is voor de kinderen, en wat zijt gij ?

Een kind van God ? Verbondsmatig gesproken, ja ! Maar zijt gij het ook geboortematig ? Dat zal toch moeten wezen, nietwaar ?

Wordt gij geleid door de Heilige Geest, de Geest der vreze des Heeren ?

Bezondig u dan niet ! Het is een harde waarheid, maar juist daardoor kan zij nuttig zijn, u haar voor te stellen, wie niet geleid wordt door de Geest Gods, waardoor, of liever : door wien wordt hij dan geleid ?En als wij geen kinderen Gods zijn, wat zijn wij dan ? Een van beide : geleid door de Geest des Heeren en dus een kind van God, of : niet geleid door de Geest des Heeren maar door de geest des satans, der wereld, des vleses en bloeds, en dus een kind des toorns !

Wat zal uw deel zijn, als gij zo eens scheiden moet uit deze wereld ! Dan wacht u het schrikkelijk oordeel der eeuwige verwerping van voor het aangezicht des Heeren. En al zoudt gij dan nog zo rechtzinnig en nog zo vroom geleefd hebben, vroom, niet naar Geestes inzicht maar naar dat van uzelf, het zal u niet baten, ja, het zal uw oordeel verzwaren !

Bedenk nog, onbekeerde in ons midden, wat tot uwen vrede dienen kan ! Bedenk nog, niet geleide door de Geest, waarheen de geest u henenvoert, die u leidt! Moge ook voor u de ure van voorbereiding nog een zegen afwerpen ! Moge ook voor u het sacrament nog een roepstem hebben, is het dan niet en kan het niet zijn tot vertroosting, dan tot bekering van de weg dien gij gaat !

Zo worde de viering van het Heilig Avondmaal nog tot een zegen voor heel de gemeente, voor jong en oud, voor bekeerd en onbekeerd !

Het zij u een feestdag, wanneer de tafel staat aangericht, geleiden door de Geest. Leide u de Geest des Heeren maar veel in in de waarheid, dat de Zoon des mensen gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren is, en, dat het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden. Wij zullen, naar de omschrijving van het voortreffelijke Avondmaalsformulier, vieren de heerlijke gedachtenis van de bittere en smadelijke dood des Heilands. Vieren ! er mag dus blijdschap zijn ! Die kan er wezen, als wij afzien van alle verwachting van onszelf, om alleen het oog te vestigen op de gerechtigheid Gods, welke voldoening vond in het Lam Gods. Aan dien dis, gedenkende Zijne dood, blijven wij niet bij dien dood staan. Jezus is opgewekt uit de doden, is verhoogd aan 's Vaders rechterhand. Met eer en heerlijkheid is Hij gekroond ! Zijn bloed heeft niet tevergeefs gestroomd, Zijn vlees is niet tevergeefs verbroken ! Er is genade bij God, genade voor de grootste der zondaren !

In die genade ruste onze  ziel door  de  genade des Heiligen Geestes !

Zalig, wie als verloren zondaar, de toevlucht leerde nemen tot de Heere ! Alles moge tegen schijnen ; onze zonden mogen te veel en te groot voor ons zijn, zij zijn niet te groot om vergeven te worden door Hem, die in Christus een genadig God en ontfermend Vader is !

Gelooft gij dit ?

Ja, welaan dan : Verkondigt dan de dood des Heeren !

Ja, maar durft gij voor uzelf het nog niet aannemen, dat dat bloed ook voor u vloeide, hoewel uwe ziel hijgt naar de reiniging door dat bloed, dan ook : Verkondigt de dood des Heeren !

De Geest Gods leide u tot de tafel des verbonds, waar de drie-enige God getuigenis aflegt van Zijne ontferming voor alles verbeurd hebbende zondaren !

Amen.

Ps. 51 : 6.

Dit overzicht is ontstaan uit een overzicht van de eigen verzameling. Vindplaatsen zijn vermeld tussen {}, waarbij CLR collectie Rovers aangeeft. Aanvullingen (van informatie danwel boeken/brochures voor de verzameling) zijn van harte welkom. mailto:cgkinfo@xs4all.nl

    Home  Inhoudsopgave van deze jaargang