Directeur van de gemeentereiniging, en tegelijk onmisbare pilaar van de voortgezette Christelijke Gereformeerde Kerk. Tussen 1892 en 1919 speelde Geert Renkema een belangrijke rol in deze kerk. "In zijn optreden naar buiten groot en sterk, soms zelfs hard; in de binnenkamer klein en zwak."
Geert Renkema Ezn. werd op 28 augustus 1855 in het dorpje Nuis in de Groningse gemeente Marum geboren. Zijn ouders waren lid van de Christelijke Afgescheiden Gemeente. Na een opleiding tot onderwijzer werkte hij in Kapelle, Marum en Amsterdam op school. Renkema veranderde zijn baan in het onderwijs voor een kaderfunctie bij de Amsterdamse gemeentereiniging. In 1881 werd hij directeur van de gemeentereiniging in Zaandam, waar hij ook ging wonen. Op 12 februari 1883 verhuisde hij naar Utrecht, waar hij in deze veel grotere gemeente dezelfde functie kreeg.
Renkema werd in 1883 lid van de christelijke gereformeerde kerk van Utrecht. De plaatselijke predikant was sinds 1873 ds. Maarten van Minnen (1837-1910). Deze predikant was een gezien man in de landelijke Christelijke Gereformeerde Kerk. Hij was vanaf 1873 curator van de Theologische School te Kampen. Ook werd hij vaak afgevaardigd naar de synode. De plaatselijke A-kerk (afgescheiden kerk) telde zo''n 700 leden. In juni 1887 telde de Utrechtse B-kerk, die met de Doleantie was ontstaan, niet minder dan 900 adressen met waarschijnlijk zo''n 4000 leden, beduidend groter dus dan de A-kerk.
Stichtse Wekkertje
Twee leden van de christelijke gereformeerde kerk van Utrecht, G. Renkema en J. H. Wessels, gaven anoniem op 6 juli 1888 het eerste nummer uit van "Het Stichtse Wekkertje". Zij waarschuwen daarin voor een te snelle vereniging. Tot aan zijn overlijden is Renkema de administrateur van "De Wekker geweest".
De relatie tussen Renkema en ds. Van Minnen was niet best. Op de kerkenraadsvergadering van 23 februari 1891 ligt een beschuldiging van Renkema dat Van Minnen "draait en zwenkt." Onduidelijk is het of deze beoordeling te maken heeft met de welwillende visie van ds. Van Minnen op de kerk die door de Doleantie is ontstaan. Ook heeft Renkema een ouderling bestempeld als "een ramp voor de gemeente." De kerkenraad beoordeelt op zijn beurt een brief van Renkema op 25 mei 1891 als "meesterachtig en getuigende van ingenomenheid met eigen godsdienstig gevoel." Nadat Renkema in de zomer nog wenst dat "God de gemeente van Van Minnen verlost", trekt hij op 28 september 1891 zijn beschuldigingen met een schuldbelijdenis in.
Op 30 mei 1892 wenst een groep onder leiding van J. H. Wessels nog met spoed een onderhoud met de kerkenraad over de bouw en functie van een nieuw kerkgebouw. Vreesde men dat de kerk niet alleen voor de Christelijke Gereformeerde Kerk bestemd was?
De generale synode van 1892 vergadert over de voorgenomen vereniging. Ds. Van Minnen is weer afgevaardigd. Hij is sterk voor de vereniging. Er zijn 700 bezwaarschriften tegen de vereniging ingediend. Van deze 700 komen er 136 uit Utrecht. Aangezien deze gemeente ongeveer 700 leden telde, was ongeveer een kwart tegen een vereniging. Op donderdag 9 juni 1892 worden de bezwaren na bespreking niet overgenomen. Overigens gaat een jongere broer van Renkema, ds. Willem Berends Renkema (1860-1919), in Rijnsburg wel mee met de vereniging.
Militair Tehuis
In het notulenboek van de huidige christelijke gereformeerde kerk staat het een en ander over het vervolg. Op 29 juni kwamen dertig mannelijke lidmaten op verzoek van Renkema bijeen in het Militair Tehuis. Zij willen lid van de christelijke gereformeerde kerk blijven en besluiten zich met ingang van zondag 3 juli 1892 te onttrekken aan de prediking van ds. Van Minnen en in het Militair Tehuis godsdienstoefening te houden. Al bijzonder snel, op 5 juli 1892, besluiten de Gereformeerde Kerken A en B samen te gaan. Utrecht had er blijkbaar haast mee. Daarna komt er een landelijke bijeenkomst in het Militair Tehuis in Utrecht. Hier wordt tot voortzetting van de Christelijke Gereformeerde Kerk besloten.
De Christelijke Gereformeerde Kerk groeide snel. Mede door het organisatietalent van Renkema komt er snel een kerkgebouw en een wijkindeling en wordt er voortvarend beroepen. De restanten van de landelijke Christelijke Gereformeerde Kerk worden door Renkema samengevoegd en "uit onooglijk afval" komt een kerkverband weer tot leven.
Renkema stelt voor in Utrecht ds. F. P. L. C. van Lingen te beroepen. Dat is, aldus Renkema, van zeer groot belang voor de gemeente, met het oog op de uitbreiding en omdat het preeklezen niet aan de begeerte van het volk zal blijven voldoen. Het is volgens Renkema ook van belang omdat het verblijf van ds. Van Lingen in Zetten bemoeilijkt zal worden. In de derde plaats wijst Renkema erop dat de predikant niet onbemiddeld is. Zo kan hij om de andere week worden afgestaan, om andere vacante gemeenten te dienen. Bovendien kan de gemeente van Utrecht hem geen hoog honorarium bieden. Overigens komt Van Lingen niet. Hij wordt later docent aan de Theologische School.
In memoriam
Op 20 juli 1892 is er in Utrecht een landelijke bijeenkomst. Renkema wordt scriba en blijft dat op verzoek permanent tot 1916. Ook wordt hij scriba van de synodale commissie, een commissie die op velerlei gebied mandaat kr eeg. Het werk dat daaraan vastzat moet enorm zijn geweest. Utrecht blijft tot 1919 ook de plaats van samenkomst voor de synode. De stelling dat de kerk na 1892 slechts uit eenvoudige boeren en vissers bestond, gaat in ieder geval bij directeur Renkema en bouwkundige Wessels niet op.
De kerk zag nog geen kans om zelf op een goede wijze een jaarboek en een scheurkalender uit te geven. Renkema nam persoonlijk het initiatief en nam zelf het financiële risico. Zowel de inhoud van het jaarboek als de scheurkalender stelde hij tot 1919 zelf samen. De samenwerking tussen Renkema uit Groningen en Wessels uit Tholen heeft jarenlang vruchten afgeworpen. Helaas moet melding gemaakt worden van toenemende verwijdering tussen Renkema en Wessels. Dat gaat zo ver dat Wessels Renkema beschuldigt van machtsmisbruik in de synodale commissie.
Na een lange affaire schrapt de kerkenraad Wessels in 1899 als lid van de kerk te Utrecht. Dat de principiële keuze tegen de vereniging niet inhield dat samenwerking onmogelijk was, blijkt uit de gang van Renkema. Hij is en blijft actief in de Gereformeerde Schoolvereniging en de Filippus-evangelisatie.
Nadat zijn vrouw in 1917 is overleden, overlijdt Renkema na een lang lijden op 23 april 1919. Hij ligt begraven op de begraafplaats aan de Koningsweg te Utrecht. Op de niet zo goed te lezen grafsteen staat: "Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten", Openb. 7:16. Ds. A. M. Berkhoff sprak enige woorden bij het graf.
Het gezin Renkema telde vijf kinderen. Twee van hen haalden de doctorstitel in de letteren. Enkele van de predikanten Velema hebben in Den Haag nog les in de klassieke talen van een dochter van Renkema ontvangen. Het "In memoriam" wordt geschreven door docent F. Lengkeek. Hij schrijft: "In zijn optreden naar buiten groot en sterk, soms zelfs hard; in de binnenkamer klein en zwak, arm van geest."
Ouderling Renkema heeft tussen 1892-1919 als organisator, scriba en uitgever de Christelijke Gereformeerde Kerk op vele manieren gediend. Wij mogen hem daar zeker dankbaar voor zijn.